Door: Linda Woudstra

Nieuwe kerncijfers OCW – kinderopvang

Nieuws / 26 mei 2009 / Linda Woudstra

In de publicatie 'Nieuwe kerncijfers' presenteert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de meest recente cijfers over de resultaten en de stand van zaken op de beleidsterreinen. Lees hier alles over de kinderopvang.






Stelsel en financiën kinderopvang

 

Stelsel

 

De Wet kinderopvang, die in 2005 in werking is getreden, regelt de financiering en waarborgt de kwaliteit van de kinderopvang. Dit was een stelselwijziging vanwege de overgang naar vraagfinanciering en de introductie van landelijk uniforme kwaliteitsregels. In dit hoofdstuk zijn alleen gegevens vanaf 2005 opgenomen, omdat een goede vergelijking met voorgaande jaren niet mogelijk is. Kinderopvang betreft, zoals omschreven in de Wet kinderopvang, dagopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar in een crèche of een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang (voor- en naschoolse opvang en vakantieopvang) voor kinderen in de basisschool leeftijd en gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau voor kinderen tot en met de basisschool leeftijd.

Financiering


Kinderopvang vormt een stelsel van vraagfinanciering en tripartiete financiering (ouders, werkgevers en overheid). Ouders ontvangen van de overheid en van werkgevers (via de overheid) een tegemoetkoming (kinderopvangtoeslag) in de kosten van de kinderopvang van hun keuze. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt aan ouders die werk (als werknemer of als zelfstandige) of de toeleiding naar werk combineren met zorg voor hun kind(eren). De kinderopvangtoeslag wordt uitbetaald door de Belastingdienst/ Toeslagen. Voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie (van de ouder of van het kind) kunnen gemeenten ouders een tegemoetkoming verstrekken. In 2008 heeft de rijksoverheid 2.166 miljoen euro aan kinderopvangtoeslag uitgegeven. Ouders hebben na aftrek van de bijdragen van de overheid en van werkgevers (circa 659 miljoen euro) 625 miljoen euro aan kinderopvang uitgegeven.


Uurprijzen


De aanbieders van kinderopvang bepalen de prijs van de aangeboden kinderopvang. De oudercommissies hebben hierover een wettelijk adviesrecht. Het gemiddelde uurtarief bedroeg in 2008 5,73 euro voor kinderopvang tot vier jaar en 5,77 euro voor kinderopvang vanaf vier jaar. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is gebonden aan de maximum uurprijs. Voor 2008 geldt er één maximum uurprijs van 6,10 euro voor alle soorten opvang.


Overheidsbijdrage


De Wet kinderopvang is een ‘open einde regeling’ omdat de uitgaven voor kinderopvang direct voortvloeien uit het gebruik van kinderopvang. De hoogte van de tegemoetkoming van de overheid is afhankelijk van het gezamenlijke toetsingsinkomen van de beide ouders. De tegemoetkoming betreft een percentage van de werkelijke kosten tot een bepaalde maximum uurprijs.


Werkgeversbijdrage


Vanaf 2007 is er een verplichte werkgeversbijdrage. Deze wordt gelijktijdig met de overheidsbijdrage door de Belastingdienst/ Toeslagen aan de ouders uitgekeerd. Uitgangspunt van de Wet kinderopvang is een werkgeversbijdrage per ouder van een zesde deel van de kosten van de kinderopvang (tot de maximum uurprijs). Bij éénoudergezinnen betaalt het Rijk het ontbrekende zesde deel. Voor ouders die niet werken, maar deelnemen aan een traject gericht op toeleiding naar werk betaalt de gemeente of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een zesde deel van de kosten van kinderopvang (tot de maximum uurprijs).


Ouderbijdrage


De ouderbijdrage is het bedrag dat ouders voor kinderopvang zelf moeten betalen in aanvulling op de kinderopvangtoeslag. Afhankelijk van het inkomen per huishouden, varieerde de ouderbijdrage voor het eerste kind in 2008 van 96,5 procent tot 33,3 procent van het werkelijke uurtarief tot het maximum uurtarief van € 6,10. Voor het tweede kind is in 2008 de vergoeding maximaal 96,5 procent en minimaal 90,7 procent van het uurtarief tot 6,10 euro.


Kwaliteit en gebruik kinderopvang

Kwaliteit van kinderopvang


Kinderopvang heeft betrekking op verzorging en opvoeding van jonge kinderen. Daarom biedt de Wet kinderopvang waarborgen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Deze wet stelt eisen aan de kwaliteit van de formele kinderopvang. Er zijn globale eisen (‘verantwoorde kinderopvang’) en concrete eisen: o.a. een verplichte verklaring omtrente het gedrag (VOG) voor personeel in de kinderopvang, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid en het gebruik van de Nederlandse taal. De sector (ondernemers en ouders) heeft de globale eisen via zelfregulering verder ingevuld in landelijke normen (laatste convenant kwaliteit kinderopvang; februari 2008). De rijksoverheid heeft deze normen één op één overgenomen in beleidsregels en deze normen – samen met de concrete eisen uit de wet – toetsbaar uitgewerkt in toetsingskaders voor de GGD. Sinds de Wet kinderopvang is alle formele opvang verplicht zich bij de gemeente te melden. De opvang wordt geregistreerd door de gemeente en gecontroleerd door de GGD. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het eerstelijnstoezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. Als tweedelijns toezichthouder ziet de inspectie van het onderwijs erop toe dat gemeenten de verantwoordelijkheid waarmaken. Uit het rapport van het tweedelijns toezicht van januari 2009 blijkt dat in 2007 op verschillende punten vooruitgang geboekt is ten opzichte van van 2006. Zo heeft eind 2007 90 procent van de gemeenten een toezichtbeleid en 80 procent een handhavingsbeleid. Dit is een stijging van respectievelijk tien en dertig procent ten opzichte van 2006. Het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) meet de proceskwaliteit. In 2005 scoorden kinderdagverblijven op proceskwaliteit gemiddeld 3,1 op een schaal van 1 tot 7. Daarmee was sprake van een achteruitgang ten opzichte van eerdere metingen (in 2001 en 1995).


Gebruik van kinderopvang


Volgens gegevens van de Belastingdienst maakten eind 2008 715.000 kinderen gebruik van kinderopvang. Het grootste deel hiervan betrof de dagopvang (322.000 kinderen). In 2008 gingen 238.000 kinderen, 27 procent meer dan in 2007, naar de buitenschoolse opvang. Ook maakten 90.000 kinderen tot 4 jaar en 65.000 kinderen op de basisschool eind 2008 gebruik van gastouderopvang. Dat is een groei van 41 procent voor kinderen tot 4 jaar en 55 procent voor 4 tot 12 jarigen.


Gebruik naar inkomensklasse


Vanwege de doelstelling van financiële toegankelijkheid wordt de verdeling van het gebruik van kinderopvang over diverse inkomensklassen gevolgd. Bij de interpretatie van de gegevens is zorgvuldigheid geboden, omdat niet gelijktijdig de behoefte aan kinderopvang in de diverse inkomensklassen bekend is. Door de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage vanaf 2007 is kinderopvang voor ouders die tot die datum geen volwaardige werkgeversbijdrage ontvingen goedkoper geworden. Door de verplichte werkgeversbijdrage ontvangen ouders nu zonder extra inspanning de werkgeversbijdrage per ouder van een zesde deel van de kosten (tot de maximum uurprijs). Dit heeft ook gevolgen voor de praktische toegankelijkheid van de kinderopvang.


Gebruik naar inkomensbron


Om in aanmerking te komen voor de kinderopvangtoeslag moeten ouders (beide) werken (als werknemer of als zelfstandige) of behoren tot een doelgroep van de Wet kinderopvang (zoals ouders die deelnemen aan een traject gericht op toekomstige arbeidsdeelname). Van de huishoudens die in 2008 een kinderopvangtoeslag ontvingen was 16 procent een éénoudergezin. Bij éénoudergezinnen is 78 procent van de ouders werknemer, 3 procent van de ouders zelfstandige en behoort 20 procent tot een doelgroep van de Wet kinderopvang. Bij de tweeoudergezinnen waren in 87 procent beide ouders werknemer. In 11 procent van de tweeoudergezinnen is één of beide ouders zelfstandige. In tegenstelling tot de éénoudergezinnen is het aantal ouders dat behoort tot een doelgroep in de tweeoudergezinnen beperkt. Bij 10 procent van de tweeoudergezinnen is een van de ouders een zelfstandige. Dit aandeel is aanmerkelijk groter dan bij de éénoudergezinnen. De verhoudingen zijn over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 ongeveer gelijk.


Overige aspecten van kinderopvang


Inleiding


Vanuit het systeem van vraagfinanciering en marktwerking in de kinderopvang heeft het ministerie geen directe betrokkenheid bij het aantal aanbieders van kinderopvang, het aantal locaties waar kinderopvang wordt aangeboden of het aantal mensen dat werkzaam is in de kinderopvang. Het ministerie heeft over de capaciteit in de kinderopvang geen structurele informatiestromen. De in deze publicatie opgenomen gegevens zijn gebaseerd op incidentele onderzoeken. Door onder andere verschillende onderzoeksmethoden zijn cijfers over meerdere jaren niet direct vergelijkbaar.


Aantal organisaties en locaties


Volgens onderzoek van Regioplan (Basisgegevens kinderopvang, 2007) waren er op 1 januari 2007 1.571 kinderopvangorganisaties die op 6.381 locaties (3.359 locaties dagopvang en 3.022 locaties buitenschoolse opvang) kinderopvang aanboden.


Regioplan heeft nieuw onderzoek gedaan naar de capaciteit per eind 2008 (Monitor capaciteit kinderopvang 2008-2011, capaciteitsgegevens in het jaar 2008). Hieruit blijkt dat er eind 2008 2.354 organisaties kinderopvang (dagopvang en/of buitenschoolse opvang en/of gastouderopvang) aanbieden. Dit is een toename van 29 procent ten opzichte van twee jaren eerder. Het aantal locaties dagopvang is met 16 procent toegenomen van 3.359 (eind 2006) naar 3.908 (eind 2008) en het aantal buitenschoolse opvang locaties met 58 procent (van 3.022 eind 2006 tot 4.779 eind 2008).


Werknemers in kinderopvang


Volgens gegevens van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, zoals bewerkt door FCB ‘Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken’ waren er eind 2008 73.500 werknemers in de kinderopvang. Bijna alle werknemers zijn vrouw (96 procent). De gemiddelde deeltijdfactor ligt op 54,8 procent en de gemiddelde leeftijd van de werknemers is 35 jaar.


Capaciteit


De capaciteit in de kinderopvang is voor dagopvang en buitenschoolse opvang uit te drukken in kindplaatsen. Een kindplaats kan worden bezet door meerdere kinderen afhankelijk van het gebruik per kind en de bezettingsgraad van de kinderopvangorganisatie. De aanname voor 2008 is dat elke plaats door gemiddeld 1,9 kind wordt bezet. In de dagopvang en de buitenschoolse opvang samen is de capaciteit gegroeid van circa 199.000 plaatsen eind 2004 (onderzoek Research voor Beleid) via circa 224.000 plaatsen eind 2006 (onderzoek Regioplan, 2007) naar circa 309.000 plaatsen eind 2008 (onderzoek Regioplan, 2009). De capaciteit voor de gastouderopvang is niet uit te drukken in kindplaatsen.


Harmonisatie Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk


Kinderopvang en peuterspeelzalen gaan meer op elkaar lijken. In deze kabinetsperiode betekent dit in de eerste plaats dat de kwaliteit van de peuterspeelzalen toegroeit naar die van de kinderopvang, dat peuterspeelzalen toegankelijk blijven voor VVE kinderen en dat de voorschoolse educatie in de kinderopvang versterkt wordt. In 2007 gaan 235.000 kinderen naar peuterspeelzalen (onderzoek Regioplan, Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, 2008). In 2008 is het aantal kinderen op peuterspeelzalen met waarschijnlijk 5% gedaald (onderzoek Sardes, Trendsin en rondom het peuterspeelzaalwerk, 2009).


Bron: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs

 

Vind hier het hele verslag Kerncijfers van 22 mei '09

 

 

 
 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *